WE HEBBEN IEMAND NODIG DIE WE KUNNEN VERTROUWEN. Bijvoorbeeld onze vader of moeder. Of een broer, een zus of een vriend. Het kan ook een leraar zijn. Het moet iemand zijn die naar ons luistert: iemand met wie we dingen kunnen delen.
We voelen ons veilig als we deel uitmaken van een familie of vriendengroep. We hebben een plek nodig waar we ons veilig voelen. Soms willen we deze plek zelf bepalen – onze kamer, de computer of een boom waar niemand ons kan vinden.
Als je ons alleen laat en ons zelf onze problemen laat verwerken, dan kunnen dingen verkeerd gaan. We proberen ons even sterk voor te doen als de personen die ons bang maken. Dat is wanneer we agressief worden. Als jullie geen tijd hebben om met ons te praten, klappen we dicht of worden depressief. We gaan op straat rondhangen in de hoop dat iemand ons opmerkt en ziet dat wij hulp nodig hebben